Eerder vanavond meldden Engelse media dat Joe Cocker in zijn huis in de Amerikaanse staat Colorado  is overleden op zeventigjarige leeftijd. De zanger zou zijn overleden aan de gevolgen van longkanker, maar zijn management stelt dat hij aan een andere, niet openbaar gemaakte ziekte stierf.

Joe Cocker werd eind jaren zestig wereldberoemd door zijn gruizige, sterk door rhythm ‘n blues en soul beïnvloede zang in songs van anderen. Die songs trok hij schijnbaar moeiteloos naar zich toe: With a little help from my friends en She came in through the bathroom windown, beide van de Beatles, bezorgden hem wereldfaam.

De loodgieter uit Sheffield werd daarop begeleid door de Grease Band: Chris Stainton – toetsen, Henry McCullough – gitaar, Allen Spenner – bas en Bruce Rowland – drums.

With a little help from my friends kwam van Cocker’s gelijknamige eerste lp uit 1968 en She came in through the bathroom window van Joe Cocker!, zijn tweede, die hem in een keer de bekendheid in katapulteerden en er ook voor zorgden dat Cocker een ster werd in de VS.

Daar viel de Grease Band uiteen na een tournee, waarop Cocker zijn lot toevertrouwde aan pianist Leon Russell, die Cocker’s tweede lp al had gearrangeerd en geproduceerd en voor de tournee van de Mad dogs & Englishmen een uitgebreide begeleidingsband samenstelde met hemzelf en Chris Stainton op toetsen, Jim Gordon en Jim Keltner op drums, Carl Radle op bas, Don Preston op gitaar, Chuck Blackwell op percussie en drums, Sandy Konikoff en Bobby Torres op percussie, Jim Price op trompet, Bobby Keys op saxofoon en een achtergrondkoor van Don Preston, Rita Coolidge, Claudia Lennear, Daniel Moore, Donna Weiss, Pamela Polland, Matthew Moore, Donna Washburn, Nicole Barclay en Bobby Jones.

In de bioscoopfilm die van die tournee werd gemaakt hangt duidelijk de sfeer van seks, drugs en rock ’n roll, maar vooral van de laatste twee. Ook is Cocker’s kenmerkende motoriek tijdens zijn optredens hierin goed te zien: hij raakte zingend in een soort trance, maakte dan schijnbaar ongecontroleerde gebaren en vertrok zijn gezicht in extreme mate.

Cocker ontwikkelde in die tijd zowel een verslaving voor drank als voor drugs, waardoor zijn carrière in het slop raakte en was soms jaren uit het zicht verdwenen.

Hij scoorde incidenteel nog grote hits, hoewel zijn repertoirekeuze regelmatig uiterst ongelukkig was: rhythm ’n blues en soul werden ingeruild voor middle of the road-muziek: You are so beautiful uit 1975 maakte indruk door Cocker’s emotionele gebrek aan bereik en Up where we belong uit 1982 met Jennifer Warnes is inmiddels terecht vergeten.

Hoewel hij in totaal 23 studioalbums maakte, was Sheffield steel, zijn negende album in 1982 zijn laatste goede plaat. Daarna maakte hij nog slechts albums met af en toe een goed nummer erop.