Robert Johnson’s naam is bij meer mensen bekend dan zijn muziek. De mysterieuze bluesman uit de jaren dertig (van de vorige eeuw, zeggen we dan) heeft een grote faam door de verhalen die over hem rondgaan en hem tot een icoon van de blues hebben gemaakt: de jonge zanger/gitarist werd zonder verklaarbare reden van de ene dag op de andere een veel betere gitarist.
De womanizer avant la lettre zou ’s nachts met zijn gitaar naar een kruispunt zijn geweest, waar de duivel hem aanbood hem een groot talent te geven in ruil voor zijn ziel. Vandaar het in de blues bijna heilige woord crossroads.
Uiteraard ging Johnson daarop in, waarop de duivel zijn gitaar voor hem stemde. Johnson kon hij er maar kort van genieten. Gekweld componerend, zingend en spelend werd hij snel bekend en zou hij optreden in Carnegie Hall.
Een herbergier met wiens vrouw Johnson het bed had gedeeld, gaf hem een fles whisky met een flinke dosis vergif erin. Johnson stierf na het opdrinken ervan onder helse pijnen, kruipend over de grond en bijtend naar wie in zijn buurt kwam. Hem worden als laatste woorden toegeschreven: ‘ I pray that me redeemer will come and take me from my grave.’
De covers van Britten als Led Zeppelin, the Rolling Stones en Eric Clapton vergrootten zijn faam, ook door de zeer lovende opmerkingen van Keith Richards over Johnson’s gitaarspel.
Dat Johnson op 8 mei 1911 werd geboren is een mooie reden om zijn verzamelde songs opnieuw uit te geven. Dat zijn er in totaal trouwens maar 42. Die passen dus allemaal op The Centennial Collection.
Benieuwd naar het onbevooroordeelde oordeel van een jonge muziekjournaliste in spe?