FLIP001
opperspreekstalmeester.
De veertien songs op de standaardversie van de derde van van Flip Noorman vormen een moderne freakshow, zoals de sideshow van het negentiende-eeuwse Ringling Brothers-circus dat ooit was.
Deze bonte collectie songs is minstens zo onvoorspelbaar als die verzameling excentriekelingen: Noorman trekt de lijn van zijn albums ‘Bellse parese’ en ‘Make-up’ namelijk consequent door, maar vernieuwt zichzelf muzikaal en tekstueel schoksgewijs.
Hij laat jazz, ragtime, filmmuziek, chanson, singer-songwriter en elektronische muziek eerder op elkaar botsen dan versmelten. Dat onderstreept zijn diversiteit aan onderwerpen: Noorman brengt een tedere ode aan seks met zijn geliefde, maar beledigt haar tot op het bot in het nummer daarna en aarzelt niet ook stelling te nemen tegen het Vrije Westen.
Nog altijd is de late Tom Waits hoorbaar, maar ook Brel. Noorman zingt een variatie op ‘Ne me quitte pas’ (‘Toevlucht’), terwijl hij in ‘Met de winden mee’ een allegorische, berustende mens onze principeloosheid laat bezingen. Die doet denken aan Mick Jagger in ‘Sympathy for the devil’. Ook ‘Elke hond heeft zijn dag’ eert de muziektraditie door de van Eddie Bo’s New Orleans-klassieker geleende titel, al is dat het tweede nummer waarin Noorman de kant kiest voor de moderne onderworpenen der aarde.
Nog navranter doet hij dat in ‘Het Vrije Westen’, waarin hij het concept ‘mensenrechten’ toepast op de ‘westerse gewelddadigheid’, terwijl hij zijn album afsluit als een dominee die de toorn Gods afroept over de mensheid.
Noorman maakte zo een even teder als schurend album doordat hij liefheeft en confronteert. Het artwork van Daniël van Nes is de grafische weerslag van die grillige, onheilspellende wereld, helemaal in de drie nummers langere versie met boek.
****
Ruud Heijjer