Anders Osborne’s derde in Nederland uitgebrachte CD, ‘Living Room’, was gestoken in een voor zijn doen extreem vrolijk doosje, voor de gelegenheid voorzien van een kleurenfoto: het was zichtbaar een comeback, maar dan een van een man die in Europa nog nergens was.
Dat was én is onbegrijpelijk, omdat hij niet alleen iemand is met een hoogst originele levensloop, maar ook intrigerende muziek maakt, voorzien van sterke, persoonlijke teksten.
Osborne is een Zweedse zanger/gitarist die met Theresa Andersson in 1988 op 22-jarige leeftijd naar Amerika trok, gek van de muziek uit New Orleans. Daar nam hij met een stel nieuw gevonden vrienden twee CD’s op die uitkwamen op Rabadash, een lokaal label, en redelijk verkochten.
Als gevolg daarvan kwam in 1995 zijn goede ‘Which way to here’ uit op het gerenommeerde en door Sony weer tot leven gewekte Okeh-label, maar zijn volgende CD liet lang op zich wachten. Die pas drie jaar later uitgebrachte live-CD ‘Live at Tipitina’s’ verscheen op Osbornes huidige kleine label, Shanachie, en was ronduit teleurstellend. De in het najaar van 1997 opgenomen nummers zijn lang uitgesponnen jams. Ze worden om zeep geholpen een futloze Osborne, die vlak zingt en soleert zonder ergens naar toe te gaan, begeleid door een ongeïnspireerde ritmesectie: een drummer, een opdringerig toeterende sousafoonspeler en Andersson net als in 1995 af en toe als percussioniste en als violiste en achtergrondzangeres, met incidenteel nog een trombonist en een toetsenist.
Misschien werd deze slechte vorm veroorzaakt doordat Osbornes volgende CD voor Okeh, een conceptplaat die ‘New Madrid’ moest gaan heten, in zijn geheel was afgekeurd door een inmiddels nieuw benoemd management en hij bovendien door hen op straat was gezet. Waarschijnlijker is echter, dat de crisis in zijn relatie met Theresa Andersson er de reden van was.
Van hun daaropvolgende breuk deed hij op het in juni 1999 uitgekomen ‘Living Room’ verslag en dat resulteerde in een autobiografie van 55 minuten en 36 seconden, waarin Osborne in 14 nummers zingt over spijt en wanhoop, maar ook over de pogingen controle over zijn leven te herwinnen.
Osborne begint het eerste nummer, ‘Boxes, Bills and Pain’, intens zingend, het ritme spelend op akoestische slidegitaar: “Girl I’ve let you down, God knows I’ve changed, O I let you down, but you know I’ve changed, know it’s too late now, wish I listened back then.” Daarna vallen percussie en drums in en de muziek groeit onder Osbornes klacht geleidelijk uit tot een zompige, zuigende groove, compleet met repetitieve achtergrondzang, waaroverheen hij een hortende gitaarsolo legt.
In ‘Greasy Money’ zingt Osborne over wat geld in zo’n situatie voor je doet: “When I’m lonesome, spend it ‘till it ends, no money’s good ‘till it’s greased by all your friends.”, vrolijk swingend op een New Orleans-ritme en met blazers die het nummer aan het eind overnemen.
In ‘Had My Reasons’ blijkt die remedie echter niet te helpen. Het is een claustrofobisch midtempo nummer over eenzaamheid met een hypnotiserende cadans, waarin Osborne zijn duivels uiteindelijk probeert uit te drijven op elektrische slide.
In ‘Coast To Coast Blues’ bezingt hij hoe de verwijdering tussen hem en Andersson tot stand kwam, maar dat hij zich daarbij niet kan neerleggen. Ook ‘Trippin’ in Montana’ geeft een oorzaak voor de crisis: het gaat over een artiest die zo genoeg heeft van de beloften die zijn agent hem doet en van zijn eigen onoprechtheid tegenover zijn fans, dat hij vlucht om zich zelf te hervinden. Ongetwijfeld is het een verslag van Osbornes ervaringen ten tijde van ‘Which way to here’, al kan het ook een relaas zijn over een charismatische sekteleider. Het nummer wordt nu wèl precies en fel gespeeld, iets wat aan de live-uitvoering ontbrak.
Daarna volgt ‘Ya Ya’, een vijf minuten durend, loom swingend, emotioneel verwijt over besluiteloosheid, waarin in het midden wordt gelaten wordt, of Osborne zichzelf beschrijft of zijn ex. Zoals in veel nummers op de CD is een hoofdrol weggelegd voor drums, percussie, bas en orgel. Samen zorgen die voor een vliegend tapijt waarop Osborne, hoewel niet in het bezit van een grootse stem, ontspannen fraseert. Het is minstens de derde instant-klassieker, als iemand het zou horen.
Na de ballad ‘Never Is A Real Long Time’, over iemand die geen water bij de wijn wil doen, zich daarom afsluit voor andere mensen en de prijs die je daarvoor betaalt, volgt ‘Two Times’. Het nummer wordt daverend ingezet met drums, percussie en slide en dendert daarna 4 minuten voort, terwijl Osborne gedreven zingt, ver voorbij mooi of lelijk: “Baby, everything is outta control.”
‘Love Don’t Care’ is up-tempo en optimistisch: Osborne heeft een (nieuwe?) geliefde en stelt vastbesloten dat hij zal blijven zingen tot hij erbij neervalt. Dat is maar goed ook, want het volgende, ‘Home Coming’ , is een liedje zo intiem, dat het zich meteen nestelt tussen de mooiste ooit: zichzelf begeleidend op akoestische gitaar en ondersteund door een aarzelend orgel geeft Osborne in minder dan twee minuten zijn zegen aan iemand die zijn eigen weg gaat, of dood, wie zal het zeggen.
Daarna klinkt de shuffle ‘Jetstream’ als een levenslustig nieuw begin: Osborne weet blijkbaar welke kant hij op moet, en met wie. Begeleid door blazers geeft hij zijn boodschap af: “Ain’t as bad as you think, I got my head on straight, lost control, I got her back again. Lord knows I went down, but now I’m standing up, got what it takes, if it takes a lot of luck.”
De ballad ‘Takes Two’ bevestigt, dat die nieuwe start in Osbornes ogen een verzoening met zijn geliefde is. Hij zingt voorzichtig hoe makkelijk het is elkaar te kwetsen, dat het nog steeds goed voelt bij haar te zijn en dat hij hoopt dat zij dat ook voelt. Hij begrijpt nu immers hoe het wèl moet: “We’re both growing again, maybe learn when to quit and I don’t drink like I used to, if you can believe it.”
‘Highway’ maakt duidelijk dat hij de enige is die daar zo over denkt, en verder speelt er nog een ander probleem. Het nummer komt hoekig en rauw op stoom: “Who’s the master, I aint no slave. Here come trouble, diggin’ me a grave. Grab my stallion, ride ’m hard, leave ‘m in the dust, hiding my best card. Ridin’ out the white lines, getting through some hard times.” Osborne bezingt zijn tochten naar de “sweaty pusher priest”, die hem toebijt: ”If you want to go to heaven, pay me now! Ridin’ out the white lines, getting through some hard times.” Nog een keer roept hij zijn “sweet, dark angel” wanhopig aan en vraagt haar te blijven waar zij is:”Stay right where you are, stay there!” Bezeten bezingt hij hoe hij zich voelt en wat hij ziet als hij in de spiegel kijkt. Het nummer eindigt met een vele malen herhaald, dwingend uitgeschreeuwd: “Get off, get off the highway!”
Of het hem lukt, blijft onduidelijk: het slotnummer ‘That’s All’ is bijna een wals, berustend van toon. Het begint met piano en zang, die vanaf het tweede couplet worden begeleid door melancholieke blazers en later bovendien nog door strijkers, banjo, accordeon en de drumroffels die de marching bands kenmerken die op weg zijn naar een begrafenis : “Everyone is asking where I’ve been. What did you bring back, tell us everything. Right and wrong, night and day, that’s all, o that’s all, take your time, from the ground up, that’s all”. Het is een verstild einde van een grootse CD.
Voor wie nu denkt, dat Osborne alleen mooie muziek kan maken als hij ongelukkig is, vormde ‘Which way to here’ het overtuigende bewijs van het tegendeel. Die werd immers gemaakt mèt Theresa Andersson, die hij in de liner notes omschrijft als “the woman I don’t want to live without”. Ook op die CD, die inmiddels wordt verramsjt door dezelfde schaarse winkels die ‘Living Room’ in voorraad hebben, zingt hij met veel gevoel en speelt hij gretige, door New Orleans geïnspireerde muziek en een paar mooie ballads, al is zijn laatste CD rauwer en afwisselender tegelijk.
Op ‘Living Room’ werd hij gedeeltelijk terzijde gestaan door dezelfde muzikanten als op zijn live-plaat en ‘Which way to here’. Leon Medica, die op beide studio-CD’s bas speelde, de heldere, live aandoende produktie (mede) voor zijn rekening nam en toendertijd bovendien Osbornes manager was, speelde daarin een centrale rol. Blijkbaar had Osborne toen nog steeds vrienden om muziek mee te maken. Alles wat hij ook nu nog altijd nodig heeft, zijn vrienden die die CD’s ook kopen.
Doin’ Fine – Osborne Orchestra Rabadash RAB007-CD
Break the chain – Anders Osborne Rabadash RAB-0011
Which way to here – Anders Osborne Okeh/550 Music 481689 2 Live at Tipitina’s – Anders Osborne Shanachie 5730
Living Room – Anders Osborne Shanachie 5735
Daarna verschenen:
Ash Wednesday Blues- Anders Osbonre Shanachie 5744
Bury The Hatchet – Anders Osborne & Big Chief Monk Boudreaux Shanachie 5747
Mr. Stranger Man – Big Chief Monk Boudreaux & Anders Osborne Shanachie 5749
Coming Down – Anders Osborne M.C. Records MC-0060
JazzFest 2008 Live – Anders Osborne Munck Mix
Een impressie van Osborne’s cd American Patchwork vind je elders op deze site.