Live-concerten zijn niet meer te onderscheiden van klassieke. Niet alle bands maken het zo gek als Walter Becker en Donald Fagen, de Janssen en Janssens van de popmuziek die hun muzikanten partituren voorzetten, maar groepen komen tegenwoordig zonder uitzondering pas na uitvoerige repetities het podium op.
Alle hebben zo geoefend dat ze nogal eens uit hun evenwicht raken als een ingecalculeerde reactie op bijvoorbeeld een solo uitblijft. Zelfs de toegiften zijn ingestudeerd: zolang de zaallichten niet aangaan, komen de bandleden bij het eerste applaus spontaan het podium weer op, ook al wil het publiek dat niet speciaal. Dat een groep zo geen échte toegiften meer kan geven, is inmiddels al net zo normaal als de even bizarre gewoonte altijd een staande ovatie te brengen.
De kloof met klassieke muziek wordt zo gedicht. Niemand verwacht tenslotte een onverwacht geïnspireerde solo die twee keer zo lang is als de partituur aangeeft, of verwijt Ricardo Chailly dat hij geen spontane improvisaties toestaat in ‘Die Walküre’.
Bands als Abba, the Beatles en the Doors zorgen hiervoor, juist doordat zij niet meer optreden. Hun muziek wordt volmaakt gereproduceerd door Björn Again, the Bootleg Beatles en the L.A. Doors.
Die koesteren nog de kinderlijke gedachte dat zij qua naam en uiterlijk moeten lijken op de componisten, hoewel in het klassieke repertoire alleen scrupuleloze kooplieden dat doen, verkleed Weense walsen vermalend.
Die benepen allure van een kinderfeestje verhult, dat de popmuziek haar beperkingen zo definitief ontstegen is. Als de werken van Beethoven en Stockhausen worden uitgevoerd zonder bemoeienis van de componist, kan het werk van popcomponisten dat ook hebben. Binnenkort staat er dus op het affiche: Concert van werken van Bob Dylan door Ko Sam-Sam.
Daarmee democratiseert de popmuziek eindelijk: ze komt immers op kwalitatief verantwoorde manier binnen het bereik van de fans, die zo niet langer afhankelijk zijn van die ene tournee in de zoveel jaar.