De laatste jaren is het volume van live-concerten steeds harder geworden. Dan hebben we het over van die ouderwetse concerten met een band op een podium die live speelt en niet over de bijna wekelijks georganiseerde immens populaire dance – en housemanifestaties, waar het er overigens ook niet zachtzinnig aan toe gaat.
Bij die live-optredens beschermen de bandleden zich de laatste jaren terecht tegen het lawaai dat ze zelf maken met geavanceerde oortjes, waarop het geluidsniveau perfect kan worden ingesteld, terwijl ze tegelijk het zaalvolume volledig blokkeren.
Of zaalmixers dat ook doen, is Kippenvel onbekend. Wel weten wij dat die beroepsgroep een bijna ziekelijke hang heeft naar hard, harder, hardst. De motivatie is dan steevast dat het publiek dat wil, maar het is in ieder geval wat het publiek kríjgt.
Soms klagen zelfs omwonenden over geluidsoverlast door het zaalvolume. Als het niet zo treurig was, zou je het bijna een prestatie vinden dat je geluid zo hard kunt zetten.
De enige mensen van wie dus word aangenomen dat ze zich vrijwillig blootstellen aan dit auditieve geweld, vormen het publiek, ook wel ‘de klant’ genoemd.
Toch wordt er ook geklaagd. Dat gebeurt door allerlei bezoekers én journalisten, maar ook door gehoorexperts. Bovendien worden ook werknemers in de entertainmentindustrie beschermd tegen te hard geluid door de ARBO-wet en dat is niet voor niets.
Daarom wordt door belanghebbende partijen overlegd over het Convenant Gehoorschade. Bedoeling daarvan is uiteraard dat daarin afspraken over geluidsbeperking, voorlichting en handhaving worden opgenomen.
Initiatiefnemers zijn de Hoorstichting enerzijds en anderzijds evenementenorganisatoren als VNPF (Vereniging van Nederlandse Poppodia en Festivals), VVEM (Vereniging Voor Evenementenmakers), Koninklijke Horeca, toeleveranciers, bedrijven die geluidsmetingen doen én verkopers van gehoorbescherming.
Met dit convenant probeert de branche nog strengere wetgeving voor te zijn.
Het probleem van te hard geluid komt steeds vaker onder de aandacht, omdat regelmatig in het nieuws komt dat wetenschappelijk onderzoek inmiddels onomstotelijk heeft vastgesteld, dat opgelopen gehoorschade onomkeerbaar is.
Een van de hete hangijzers tijdens dit overleg is de geluidsnorm die gehanteerd gaat worden. Afgesproken is dat die komt te liggen op 103 dB. De betrokkenen zijn het echter niet eens over zoiets eenvoudigs als de plek waar het volume gemeten moet worden. Zo wil de Hoorstichting vooraan bij het podium meten en de VNPF op twee meter hoogte bij de mengtafel. Dat scheelt toch minstens enkele tientallen meters en daarmee dus ook vele decibellen vlak voor het podium.
Het volume zal volgens de plannen gedurende een kwartier gemeten worden. Blijkbaar is de bedoeling een gemiddelde te berekenen en de 103 dB niet als absoluut maximum te nemen. Toch stelt de Hoorstichting dat 103 dB de piek moet zijn en dat dat in 90% van de gevallen ook genoeg is. Grote concertorganisatoren als MOJO en ID&T gaan al enige tijd van dat volume uit.
Eigenlijk wilde de Hoorstichting liever een lager maximum, maar dat wordt niet haalbaar gevonden. Daarvoor in de plaats moet een goede publieksvoorlichting komen.
Behalve het volume van muziek is namelijk ook van belang hoe lang iemand aan dit volume blootstaat. Vijf dagen per week acht uur per dag blootgesteld zijn aan 80 dB is al schadelijk.
Wat het ingewikkeld maakt, is dat de schaal waarop dB’s worden gemeten, niet lineair is. Elke drie dB meer halveert de tijd dat je zonder gehoorschade naar dit geluid kunt luisteren.
Een toename van 3 dB van het geluid komt overeen met een verdubbeling van het volume. Bij zo’n verdubbeling halveert de lengte van de periode dat je eraan blootgesteld mag zijn als je gehoorschade wilt voorkomen: bij 83 dB(A) is maximaal 4 uren toegestaan, 86 dB(A) twee uur, 89 dB(A) een uur, 92 dB(A) een half uur, 95 db(A) een kwartier, 100 dB vijf minuten.
Bij een hoger aantal dB’s treedt onmiddellijk gehoorschade op.
Gevolgen zijn lawaaidoofheid, waarbij vooral medeklinkers niet meer van elkaar kunnen worden onderscheiden en het risico op levenslange oorsuizingen.
Hoe die publieksvoorlichting het beste kan gebeuren, is de partijen nog niet duidelijk, net zo min als wie dat moet gaan betalen en wie de volumes gaat controleren.
Men denkt aan voorlichting door medewerkers van poppodia, die kunnen wijzen op de gevaren en aan samenwerking met de Voedsel- en Waren Autoriteit of inspecteurs van gemeentelijke overheden.
Als de partijen het eens zijn, moeten de leden van VVEM en VNPF het onderhandelingsresultaat nog goedkeuren voor de afspraken van kracht worden.
Dat het hier een ernstig probleem betreft blijkt overigens wel uit de cijfers: ruim een half miljoen jongeren tussen de 16 en 30 jaar (15 % van het totaal aantal jongeren in die leeftijd in Nederland) heeft te kampen met blijvende gehoorschade. Per jaar komen daar zo’n 20.000 jongeren bij.
Ter vergelijking: in jaren tachtig van de twintigste eeuw is via de Nederlandse ARBO-wet veel geregeld met betrekking op geluidsniveaus. Boven de 85 dB(A) was de uitreiking van en het toezien op het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen verplicht voor de werkgever (én de werknemer). Later werd deze grens verlaagd naar 80 dB(A).
De column …. en huiver! vind je elders op deze site.