Sommige popmuziek omhelst je vriendschappelijk, andere popmuziek neemt bezit van je. De songs vullen een gat dat je niet kende. Je moet ze horen, elke dag, steeds opnieuw, want je mist ze al voor ze afgelopen zijn.
Dan komt de gewenning aangeslopen. Je weet al wat nog moet komen: die stekelige, verslavende productie die de teksten zo perfect onderstreept. Over muziek, ooit zijn eerste liefde, over inspiratie, verlies en afscheid nemen. Over trouw en liefde, woede, over terugkomen uit kansloze positie en doorgaan, ondanks alles.
Natuurlijk zing je ze inmiddels mee. Je draait deze cd immers als je alleen bent: niemand anders ondergaat hem zoals jij. Je geheugen reduceert de songs intussen tot MP3-formaat: ontdaan van de lagen die het geluid bepalen en van de stemnuances die zijn emoties illustreren. Opeens hoor je nog slechts je eigen stem. Je stokt: prachtsongs teruggebracht tot achtergrondmuziek.
Marc Cohn’s Join The Parade laat ik dus niet zo vaak uit de boxen waaien. Juist omdat er weer die steek was, die eerste keer. Zijn pijn is de mijne, al leven we verschillende levens.
Tussen die vorige en deze was Cohn negen jaar zijn inspiratie kwijt. Ook een nieuwe liefde gaf hem die niet terug. Hij hervond die evenmin toen hij haar in 2005 zocht op de podia. Na zo’n concert werd hij wél in zijn hoofd geschoten. De dief zat al in zijn auto, klaar om weg te rijden, maar Cohn ging niet dood.
Terwijl hij herstelde, maalde in zijn hoofd de vraag waarom het zin had dat hij niet stierf, die avond. Op t.v. zette ondertussen orkaan Katrina New Orleans blank. Als water over de dijken stroomden de songs toen uit hem, opeens. Ze cirkelden rond de grote vragen zonder de antwoorden te dicteren.
Cohn werd niet alleen in zijn hoofd geraakt, ook zijn pantser schoot die dief onbedoeld aan stukken. Hij kreeg 36 jaar gevangenis. Cohn mag hem wel dankbaar zijn, net als ik.
Gepubliceerd in Heaven no. 53, maart-april 2008