Dagboek.

Op zijn negende studio-cd zet zanger/gitarist Anders Osborne furieus in: op dreigend beukende drums en overstuurde gitaren schreeuwt hij zijn wanhoop uit. Het is de thematische opener voor alweer een plaat over verslaving.

Zijn talent voor drugs loopt immers als een rode draad door zijn carrière: Theresa Andersson liet hem er tijdens de sessies voor Living Room uit 1999 al om in de steek en ook op dat meesterwerk betuigde hij spijt. Dat deed hij opnieuw op latere cd’s aan huidige (?) partner Sarah.

Zijn onmatigheid speelt hem ook muzikaal parten, want deze cd is even onsamenhangend en fascinerend als voorganger American Patchwork. Geproduceerd met de ook meespelende Galactic-drummer Stanton Moore wisselt Osborne rauwe rockriffs af met lome blues, ingetogen ballads en een enkele song met soepele popinvloeden.

De vier tot ruim elf minuten variërende nummers verraden nog altijd zijn talent voor gitaarspelen en schrijven, terwijl Black Tar en Dancing in the Wind erkenning brengen door Little Feat’s Paul Barrére als co-componist. Toch is er voor New Orleans-ritmes geen plaats in deze tien songs: het titelnummer opent met invloeden van Jimi Hendrix, terwijl When will I see you again? en Dancing in the Wind die van Neil Young kennen.

Behalve Osborne’s invloeden echoën zijn songs ook zijn stemmingen. Uit zijn chronologisch gerangschikte, hartverscheurend autobiografische teksten doemt het onthutsende beeld op van een verslaafde die denkt gelouterd uit zijn crisis te voorschijn te komen. Zo mengt Osborne zijn muziek met zijn oneindig lange heden, net als op zijn vorige cd’s. Wordt misschien vervolgd….

***1/2